DISTICHIASIS

Bij distichiasis (vanuit de ooglidrand groeiende haren) kan het om een groot aantal haren per ooglid gaan, maar het kan ook één of slechts enkele haren betreffen. Distichiën kennen, evenals andere haren, verschillende groeifasen (cyclus), waarna de haar uiteindelijk uitvalt. Enige tijd daarna begint er dan vanuit hetzelfde haarzakje weer een nieuwe haar te groeien.

Met betrekking tot distichiasis zijn de volgende aspecten van belang:

●    De groei van haren, ook die van distichiën, vindt plaats in fasen. In één fase is de haar geheel uitgevallen, waarna (later) hergroei optreedt, de haar nog binnen de rand blijft, er een tijd uitsteekt en weer uitvalt. Dit fenomeen kan de hoeveelheid distichiën doen variëren en is juist bij weinig distichiën van invloed. Er zijn dus tijdvakken waarin geen haar is waar te nemen, maar het haarzakje weldegelijk aanwezig is.

  • De haren kunnen kort en erg dun zijn en kunnen de zelfde kleur hebben als die van de lidrand. Zij kunnen dan alleen worden waargenomen met behulp van een (spleetlamp) microscoop die ca 15-20 x vergroot.
  • De haren kunnen kort, lang en zacht zijn, maar ook hard en dik. De mate van irritatie van de overliggende lidrand en het hoornvlies kan daardoor variëren van nauwelijks opmerkbare irritatie verschijnselen tot slijmophoping langs de haar en hoornvlies beschadigingen.

●    Bij relatief jonge dieren kan het aantal waargenomen distichiën negatief worden beïnvloed doordat er nog haren, weliswaar in aanleg aanwezig, niet zijn “uitgekomen”.

●    De haren kunnen ( evt. voorafgaand aan het onderzoek) vrij gemakkelijk van buitenaf worden verwijderd door epilatie. Er zijn aanwijzingen dat dit inderdaad af en toe gebeurt.

  • De haren kunnen definitief worden verwijderd door destructie van het haarzakje, bijvoorbeeld door middel van thermocoagulatie of bevriezing.
  • Tot op heden is niet aangetoond, of zelfs maar aannemelijk gemaakt, dat er een genetisch verschil bestaat tussen dieren met weinig en dieren met veel distichiën. Om deze reden wordt er dan ook geen aantal, bij het ECVO-oogonderzoek gevonden, haren op het rapport oogonderzoek aangegeven. Wel kan worden aangegeven of de haren ernstige irritatie van het hoornvlies voor het dier veroorzaken. Het vakje Distichiasis “ernstig” wordt dan aangevinkt.

Uit een Deens onderzoek (Petersen et al, 2015) naar de prevalentie van distichiasis bij 799 E.C. Spaniëls in Denemarken (2004 tot 2013) bleek de Prevalentie: 49.31 % (aantal gevallen van een ziekte in een populatie/gebied op een bepaald ogenblik).

Het relatieve risico op distichiasis bij nakomeling was: 1.3 indien 1 ouder “NIET VRIJ” en 1.8 indien beide ouders “NIET VRIJ” waren. De erfelijkheidsgraad bleek matig tot hoog (0.22 tot 0.51). De conclusie is: Selectief fokken op distichiasis is zinvol.

Als er dus een hond met distichiasis wordt onderzocht, waarbij er maar één of enkele distichiasis-haren groeien, dan kan het voorkomen dat er bij oogonderzoek op een bepaald tijdstip wèl een haar wordt waargenomen, en op een ander tijdstip weer niet. Als het om één (of twee) distichiën gaat is het niet gebruikelijk, maar ook niet helemaal onmogelijk, dat een dergelijke haar bij onderzoek wordt gemist, zeker als het om een erg beweeglijke of non-coöperatieve hond gaat.

Het ECVO-advies voor distichiasis is: “OPTIONAL” (lage prioriteit) of bij ernstige gevallen: NO-BREEDING.

Het advies voor distichiasis: OPTIONAL, lage prioritiet betekent: het defect wordt als erfelijk beschouwd, maar er is nog geen degelijk wetenschappelijk bewijs voor de wijze van overerven. De afwijking veroorzaakt bij milde vormen dus geen directe bedreiging voor het gezichtsvermogen, veroorzaakt geen significante vermindering van de oogfunctie, geen significante pijn of ongemak voor het dier. De fokker moet zelf besluiten of het dier kan worden ingezet voor de fokkerij, maar bij voorkeur na overleg met de rasvereniging en/of de Raad van Beheer.

In het geval de afwijking als “ernstig” wordt aangemerkt (duidelijke tekenen van hoornvlies irritatie of ectopische cilia) is het advies: “NO BREEDING”. De verdere informatie en definities zijn te vinden in de ECVO-manual (zie ECVO.eu >  Hereditary Eye Diseases).

Indien van het desbetreffende ras een voldoende brede fokbasis bestaat en er een lage selectiedruk is, c.q. er slechts een zeer beperkt aantal dieren met de afwijking is en er zijn dus weinig dragers te verwachten, lijkt uitsluiting van alle dieren met de afwijking echter nog steeds de meest aangewezen weg, maar dit beleid moet wel worden afgewogen tegen andere prioriteiten binnen het ras.

Ervan uitgaande dat de afwijking erfelijk is, dient men zich te realiseren dat bij het kruisen van een hond met distichiasis met een partner die uiterlijk vrij (fenotypisch) is, dragers worden gefokt die niet zijn te herkennen en weer lijders. De genetische aanleg verspreidt zich daarmee juist door het ras en zal dan in de volgende generaties weer opduiken.

De uitkomsten van het Deense onderzoek bij de Engelse Cocker Spaniël zouden voor uw ras een leidraad kunnen zijn voor uw fokbeleid.

Auteur: Dr. F.C. Stades, NL-Spec, dip. ECVO
Diergeneeskundig Specialistisch Centrum NL De Wagenrenk